In 1826 had ik de eer U E[del] A[chtbare] de eerste voorstellen te doen voor het bouwen van een observatorium binnen deze stad; het Gouverment verbond zich toenmaals tot het dragen van helft der kosten, welke voor de oprigting van dat monument moesten worden aangewend en de Regering stemde de andere helft ten bedrage eener som van f. 10.000.
Daar ik zonder verwijl moet voldoen aan de vraag van inlichtingen door het departement van Binnenlandsche zaken gedaan, ter opzigte van het observatorium en vermeld in mijne missive van 23 [december] j[ongst]l[eden] 3e b[ur]au B. 1358 ben in genoodzaakt U E[del] A[chtbare] uittenoodigen om ten spoedigste aan voors[eide] missive te voldoen en mij daar door in staat te stellen om de bedoelde inlichtingen aan dit departement te doen geworden.
Wij Willem, bij de gratie gods koning der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz.enz. enz.
Op het rapport van onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 february l[aatst]l[eden] N°76, houdende kennis gering dat boven en behalven de f. 20.000 bij ons besluit van den 6 juny 1826 N° 107 vermeld nog een bedrag van f. 40.000 tot voltooying van den opbouw van het observatorium te Brussel zal worden vereischt.
Ik heb de eer U E[del] A[chtbare] hiernevens te doen toekomen afschrift van een Koninklijk Besluit in dato 9 deze maand N° 4 betrekkelijk de f. 40.000 welke nog benodigd zijn tot voltooying van het in u E[del] A[chtbare] stad opgerigt wordende observatorium.