Wij Willem, bij de gratie gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot hertog van Luxemburg enz., enz., enz.
Op het rapport van onzen minister van Binnenlandsche Zaken van 20 februarij l[aatst]l[eden] N° 76 houdende kennis geving dat boven & behalve de f. 20.000 bij ons belsuit van den 6 junij 1826 N°107 vermeld nog een bedrag van f. 40.000 tot voltooying van den opbouw van het observatorium te Brussel zal worden vereischt.
Bij missive van den 26en dezer maand, K 2s O. 559 heeft u hooged[el] gest[elde] ons gelieven te onderhouden over de werken tot opbouwing van het observatorium alhier namelijk dat het van de grootste noodzakelijkheid geacht wordt dat dit belangrijk gesticht zoodra mogelijk gereed zij tot de ontvangst en plaatsing der instrumenten die weldra zullen aankomen.
Bij missive van 23 augustus l[aatst]l[eden] k. S. N° 6559 heb ik de eer gehad aan U E[del] A[chtbare] te kennen te geven het door Z[ijne] M[ajesteit] geuit verlangen nopens de voltooying van het observatorium alhier: